ingeschreven

Bedankt. We hebben een bericht gestuurd om uw e-mailadres te bevestigen.

Krijg onbeperkt toegang tot onze kennisbank

De kennis en ervaring die ons kantoor sinds 1926 heeft opgedaan delen we graag. Meldt u aan om toegang te krijgen tot onze kennisbank inclusief premium artikelen.

Geef mij toegang
Een boekenkast vol boeken over de rechtspraktijk.
Publicatie Bouwrecht

Stageverslag

Rob Bleeker | 05 jan 1995 · Leestijd 8 min

Een advocaat mag zijn vak de eerste drie jaar alleen onder toezicht uitoefenen. In mijn geval werd dat toezicht uitgeoefend door Koos Rozemond.

Als patroon moest hij mij op grond van de wet niet alleen leiding, maar ook voorlichting en raad geven met betrekking tot de praktijk­uitoefening in de ruimste zin des woords. Tenminste éénmaal per jaar diende hij over dat alles schriftelijk verslag uit te brengen aan de plaatselijke Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten. Koos heeft gedurende mijn opleiding drie stageverslagen geschreven, waarin hij mijn vorderingen beoordeelde.

De stagiaire krijgt echter niet de gelegenheid schriftelijk verslag uit te brengen over zijn patroon. Nu Koos bij zijn afscheid een bundel stukken wordt aangeboden, grijp ik deze gelegenheid dus aan om alsnog straffeloos mijn kant van de zaak te belichten. Omdat ik bovendien niet alleen de eerste maar ook meteen de laat­ste stagiaire ben die door Koos is opgeleid, ben ik de enige die Koos vanuit deze invalshoek kan beoordelen.

Mijn stage had niet het karakter van een ontgroening, zoals je van andere advocaten wel eens hoort. Ik hoefde dus niet dag en nacht te werken of onvoorbereid pleidooien te houden. Integendeel, volgens het plan dat Koos opgesteld had, hoefde ik het eerste half jaar alleen maar mee te lopen.

Ik zette koffie tijdens de besprekingen die Koos thuis hield, reed hem af en toe in zijn auto ergens heen, las eens een dossier door, en verder hoefde ik alleen te luisteren naar wat Koos vertelde of wat tijdens een bespreking of een arbitrage werd gezegd. Op de rechtbank kwamen we nooit. Volgens Koos was hij daar al jaren niet meer geweest.

Na een half jaar werd ik kennelijk rijp geacht voor de volgende fase, ik moest althans enkele zaken zelf behandelen en was zelfs ge­noodzaakt een agenda aan te schaffen. Wel overlegden wij over alles wat ik wilde doen. Nog geen situaties die men kent van de film of het boek The Firm, want ik meen dat anderen nog tot in de herfst van het eerste jaar in­formeerden hoe het stond met mijn drie zaken.

Vanaf 2 januari van het tweede stagejaar nam de doorverwijzing van zaken structurele vormen aan. Ik hoefde geen koffie meer te zetten en mijn dag vulde zich met de behandeling van eigen zaken. Ik hoefde niet meer alles eerst aan Koos voor te leggen voordat ik iets deed, al­leen de problemen. Maar in dat stadium bevat iedere zaak genoeg problemen. Tussendoor verrichtte ik nog wel jurisprudentie- en lite­ratuuronderzoek voor Koos, dat bij de behandeling van zijn zaken al­tijd een grote rol speelde.

De resultaten van dat onderzoek dienden Koos hoofdzakelijk ter oriëntatie. In zijn stukken zag je er hooguit een terloopse verwijzing naar, behalve in de brief aan een vakbroeder die zelf een lang betoog vol geleerde verwijzingen had geschreven, en van Koos een brief te­rug kreeg die luidde: Amice, NJ 1958, 646. Met vriendelijke groet, J. Rozemond.

Dat mijn stage volgens een strak plan was ingedeeld, heeft Koos mij overigens nooit verteld. Ik ben er pas achteraf van overtuigd geraakt: dat hij mijn stage tevoren had ingedeeld, zoals hij ook zijn eigen werk­tijden indeelde: dagelijks van half tien tot half vijf op kantoor, welke uren volstrekt op produktie waren gericht. Tijdverlies door bijvoor­beeld telefoongesprekken elimineerde Koos door zelf niet te bellen en door bij het opnemen van de telefoon zijn naam te intoneren als: had-je-wat? Dat klonk zo dreigend dat aan de andere kant van de lijn geen enkel misverstand kon bestaan over de wenselijkheid van het telefoongesprek. Bijna iedereen bleek vervolgens, soms nog aangemoedigd door enkele diepe zuchten van Koos, in staat zijn vragen binnen ongeveer dertig seconden te formuleren.

Het is overigens niet zo dat Koos alleen op een dergelijke wijze met zijn cliënten omging. De besprekingen die ik meemaakte verlie­pen op een ontspannen en bij sommige cliënten zelfs op een vriend­schappelijke wijze. Tijdens die besprekingen nam Koos juist alle tijd. Zodra Koos echter besloten had wat er verder moest gebeuren, dan zei hij iets als: genoeg gelachen voor vandaag, en stond op. Als cliën­ten dan nog vroegen op welke termijn zij een of ander concept kon­den verwachten, kregen zij te horen: des te eerder u weg bent. Bij sommigen duurde het even voordat ze daar de grap van inzagen.

Zelf werd ik in het tweede jaar van mijn stage eveneens getroffen door dergelijke tijdbesparende maatregelen. Wanneer ik in de loop van de dag zijn kamer kwam binnenwandelen en ergens over begon te vertel­len zonder de urgentie van de kwestie direct voldoende duidelijk te maken, dan werd ik na enkele seconden onderbroken: ‘leidt dit tot een vraag?’

Wanneer ik moest toegeven dat van een vraag in die beperkte zin van het woord op dat moment eigenlijk nog geen sprake was, verzocht hij mij de kwestie later nog eens aan de orde te stellen en schreef ver­der aan de zin waarmee hij bezig was. 

Ik spreek dan dus over mijn tweede stagejaar.

Vanaf 2 januari van mijn derde jaar moest ik met losse handen kun­nen fietsen, zo kan ik achteraf reconstrueren. Koos was langzaam be­gonnen met afbouwen en werkte bovendien weer vaker thuis. Over dat derde jaar valt in dit verband dan ook minder te melden.

Tenslotte heeft Koos mij de afgelopen jaren natuurlijk allerlei slimmigheden verteld waarmee hij zaken won. Maar ik heb met hem afgesproken om die niet openbaar te maken. 

Lees hier het originele stuk: 1995-Stageverslag-in-Gegund-werk-Liber-amicorum-mr.-J.-Rozemond

Laat een reactie achter