ingeschreven

Bedankt. We hebben een bericht gestuurd om uw e-mailadres te bevestigen.

Krijg onbeperkt toegang tot onze kennisbank

De kennis en ervaring die ons kantoor sinds 1926 heeft opgedaan delen we graag. Meldt u aan om toegang te krijgen tot onze kennisbank inclusief premium artikelen.

Geef mij toegang
Een microfoon van Røde waar de podcast mee op wordt genomen.
Podcast Bouwrecht

Beëindiging van het werk in onvoltooide staat

Daan Versteeg | Thomas de Leeuwe | jan 15 2020 · Leestijd 3 min

Opdrachtgevers en aannemers sluiten contracteren meestal met de beste bedoelingen en in de verwachting dat de aannemer uiteindelijk een mooi werk zal opleveren. Helaas is de praktijk af en toe weerbarstiger, en soms loopt de samenwerking tussen partijen zelfs zó stroef dat partijen de eindstreep niet samen halen; dan eindigt de aannemingsovereenkomst zonder dat de aannemer het werk in kwestie heeft voltooid, waarna de opdrachtgever het werk meestal laat afmaken door een andere aannemer.

De zogenaamde beëindigingsgrondslag van de aannemingsovereenkomst is in dat soort gevallen van groot belang. Simpel gesteld is de vraag meestal of er sprake is van ofwel een ontbinding van de aannemingsovereenkomst, bijvoorbeeld omdat de aannemer wanprestatie heeft gepleegd, ofwel een opzegging van de aannemingsovereenkomst (of zoals dat in §14 lid 7 UAV 2012 wordt genoemd, een “beëindiging van het werk in onvoltooide staat”). Daar zit nogal een verschil in; bij een geslaagde ontbinding moet de aannemer mogelijk schadevergoeding aan de opdrachtgever betalen, maar bij een opzegging is dat niet aan de orde en heeft de aannemer juist recht op een voor hem financieel gunstige opzeggingsvergoeding. Vaak draait een discussie over beëindiging van de aannemingsovereenkomst daarom om de vraag of rechtsgeldig is ontbonden. Zoniet, dan ligt in het verlengde daarvan de vraag of een ongeldige ontbinding door de opdrachtgever beschouwd moet worden als een opzegging.

In deze editie van de Rozemond Podcast vergelijken Thomas de Leeuwe en Daan Versteeg twee uitspraken waarin die laatste vraag aan de orde is; een arrest van het Hof Den Haag van 5 juni 2018 en een uitspraak van de Rechtbank Rotterdamvan de dag erna. Deze uitspraken geven mooi weer dat vergelijkbare casussen niet altijd leiden tot hetzelfde resultaat.

Laat een reactie achter