Verschenen in: SDU & D. Versteeg. (2022, 7 oktober). JAAN 2022/110. Jurisprudentie Aanbestedingsrecht, 2020(afl. 6), 524–541.
Hof van Justitie EU | 16 juni 2022, nr. C-376/21, ECLl:EU:C:2022:472 (N. Jääskinen, kamerpresident, M. Safjan, M. Gavalec) | Noot mr. D.R. Versteeg
Aanbestedende dienst. Beginselen van aanbestedingsrecht. Drempelbedrag. Nationale procedureregels. Onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking. Wezenlijke wijziging.
[Richtlijn 2014/24 art. 4, art. 18, art. 32; Verordening 966/2012 art. 102, art. 104; financieel Reglement art. 160, art. 164]
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van art. 102 en 104 Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Zamestnik-ministar na regionalnoto razvitie i blagoustroystvoto i rakovoditel na Upravlyavashtia organ na Operativna programa ‘Regioni v rastezh’ 2014-2020 (viceminister van Regionale Ontwikkeling en Infrastructuur, in zijn hoedanigheid van hoofd van de managementautoriteit van het operationele programma ‘Regio’s in groei’ 2014-2020; hierna: minister) en de Obshtina Razlog (gemeente Razlog, Bulgarije) inzake het besluit waarbij de minister deze gemeente een financiële correctie heeft opgelegd wegens schending van de regels inzake, ten eerste, het plaatsen van overheidsopdrachten en, ten tweede, het gebruik van de aan die gemeente toegekende Europese middelen. Vanwege de omvang van het arrest komen de prejudiciële vragen en antwoorden hierna slechts summier aan bod.
Eerste vraag
Op de eerste vraag moet worden geantwoord dat art. 160 lid 1 en 2 Financieel Reglement en art. 702 lid 1 en 2 verordening nr. 966/2012 aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet van toepassing zijn op de procedures voor het plaatsen van opdrachten die door aanbestedende diensten van de lidstaten worden georganiseerd, zelfs wanneer die opdrachten met middelen uit de Europese structuur- en investeringsfondsen worden gefinancierd.
Tweede vraag
Deze luidt: indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moeten dan de in art. 160 lid 1 verordening 2018/1046 en art. 102 lid 1 verordening nr. 966/2012 verankerde beginselen van transparantie, evenredigheid, gelijke behandeling en non-discriminatie aldus worden uitgelegd dat deze bij de gunning van een overheidsopdracht door middel van een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking niet in de weg staan aan een volledige beperking van de mededinging, wanneer het voorwerp van de overheidsopdracht geen specifieke kenmerken heeft die objectief gezien ertoe nopen dat deze uitsluitend door de uitgenodigde ondernemer wordt uitgevoerd? Moeten met name art. 160 lid 1 en 2 jo. art. 164 lid 1 onder d) verordening 2018/1046 en art. 102 lid 1 en 2 jo. art. 104 lid 1 onder d) verordening nr. 966/2012 aldus worden uitgelegd dat deze niet in de weg staan aan een nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding, volgens welke de aanbestedende dienst na de afronding van een aanbestedingsprocedure wegens de ongeschiktheid van de enige ingediende inschrijving, de mogelijkheid heeft om slechts één ondernemer uit te nodigen om deel te nemen aan een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking, wanneer het voorwerp van de overheidsopdracht geen specifieke kenmerken heeft die objectief gezien ertoe nopen dat deze uitsluitend door de uitgenodigde ondernemer wordt uitgevoerd?
In zijn tweede vraag refereert de verwijzende rechter respectievelijk aan art. 160 en 164 Financieel Reglement en art. 102 en 104 verordening nr. 96612012. Uit het antwoord op de eerste vraag volgt evenwel dat deze bepalingen in de onderhavige zaak niet van toepassing zijn. Deze bepalingen, waarin de aanbestedingsbeginselen zijn neergelegd, hebben echter hetzelfde voorwerp als art. 18 lid 1 RI. 2014124, waaruit eveneens een verplichting voortvloeit om de fundamentele aanbestedingsbeginselen in acht te nemen.
Art. 32 lid 2 onder a) RI. 2014124, gelezen in samenhang met art. 18 lid 1 van die richtlijn, moet aldus worden uitgelegd dat een aanbestedende dienst in het kader van een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking de mogelijkheid heeft om zich te wenden tot slechts één ondernemer wanneer in die procedure de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht die waren vermeld in een eerdere openbare procedure die werd beëindigd wegens de ongeschiktheid van de enige ingediende inschrijving, zonder wezenlijke wijzigingen worden overgenomen, ook al vertoont het voorwerp van de betrokken opdracht objectief gezien geen specifieke kenmerken die rechtvaardigen dat de uitvoering ervan uitsluitend aan die ondernemer wordt toevertrouwd. Volgens art. 32 lid 2 onder a) eerste alinea RI. 2014/24 kan deze procedure met name worden gevolgd voor overheidsopdrachten voor leveringen, indien in het kader van een openbare of niet-openbare procedure geen of geen geschikte inschrijvingen zijn ingediend, mits de oorspronkelijke voorwaarden van de opdracht niet wezenlijk worden gewijzigd en de Commissie op haar verzoek een verslag wordt overgelegd.
Uit de bewoordingen van deze bepaling blijkt dus duidelijk dat een aanbestedende dienst gebruik kan maken van een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking wanneer aan drie cumulatieve voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet hij aantonen dat…
Lees hier het originele artikel verder:
JAAN 110 – Geen geschikte inschrijving
Laat een reactie achter